INFO | |
ROOTS & ROSES website |
review: witteMVS
photo©Yourt comments: mail |
CONCERT REVIEW | |
De fantastische affiche kon het laten vermoeden, maar de weerberichten waren in eerste instantie nefast en zouden een domper hebben kunnen zetten op de opkomst. Niks daarvan. ‘Weer of geen weer, de hort op’ was blijkbaar de leuze van de roots music liefhebbers deze zondag en de site die optimistisch ruim bemeten was, liep zowaar nokvol en dreigde zelfs te klein te worden in de late namiddag. Met zijn twee grote evenementstenten met podia en een uitgebreide horeca-luifelcomplex, in combinatie met een programma van twaalf bands om U tegen te zeggen, gaat Roots & Roses zich al meteen in het segment van de grotere festivals plaatsen. Hiermee bewijst de organisatie Boogietown dat ze hun know-how niet kwijt gespeeld hebben in de zeven jaren die ons scheiden van het laatste Boogietown festival te Court Saint-Etienne. Het succes heeft dus niets met toeval te maken, maar het rotsvaste vertrouwen in deze organisatie van de talrijke bezoekers stond hier borg voor. Proficiat Boogietown vanwege Rootsville (naburige steden in Musicland) en al zijn medewerkers en lezers. Wij kijken al uit naar wat volgend jaar ons zal bieden. Want wij mogen een boon wezen als hier geen sequel op komt. Een aftrap ten elver ure is wel ontiegelijk vroeg voor nachtbrakers, wat concertgangers doorgaans toch plegen te zijn. Met het hoofd enigszins op de juiste plaats, maar met de slippen uit de broek en een knagend schuldgevoel omdat ik de hoogmis weer moesten laten voor wat ze is, toog ik zuidwaarts, via een, op dit uur van de zondag, verlaten ring, die op deze wijze haast onherkenbaar is, zonder zijn kilometerslange, zenuwslopende spitsuurfiles. Maar…hét regende. Dat was niet zo fraai. Ter hoogte van Halle brak de hemelse levee helemaal door, en het stortvloedde oude wijven. Zicht zero. Ik werd haast genoopt de pechstrook te kiezen vanwege de nul-perceptie, ware het niet dat ook deze niet te vinden was, vanwege de waterblinden. Dit was mijn straf omdat ik op deze tweede mei de kerkdienst links liet liggen. Wie is er mee ? En door mijn schuld zou Roots & Roses verdrinken. Dat kon toch niet. Ik bad den Heer om dit onheil af te wenden, en zie…ter hoogte van Edingen/Enghien begon het al wat te minderen. En aan de uitrit van Ollignies brak zowaar de zon door de nimbussen. Hallelujah, gospelde ik achter mijn stuur. En zowaar, het heeft de ganse dag niet meer geregend, tot de laatste tonen van The Paladins uitgestorven waren. Vanwege het noodweer en mijn scherp bemeten reistijd was de set van de Franse King Automatic reeds ver over de helft, maar wat ik nog te zien en te horen kreeg was meer dan genoeg om mij geen spijt te doen krijgen van mijn overhaast vertrek om hier de opening mee te maken. Wat vanuit de verte een ganse band lijkt te zijn, is één man te midden van een resem instrumenten, gitaar, keyboard, basdrum, snare, floortom, hi-hat, loopstation … Hij speelt de song in met keyboard, de loop in, en gitaar spelend en drummend met beide voeten zet hij een hele band op poten.
Met de gitaarnek de hi-hat crashende, zingt hij en speelt harmonica in nekgareel. De kerel heeft zelfs geen tijd om te zweten. Een zeer stevige act die bij mij The Black Keys en Bob Log III van de Fat Possum stal voor de geest toveren. Maar ik moest ook denken aan de vroege Stranglers toen hij zijn “Two Grams” speelde, en tijdens “Le Redresseur de Torts” kwam zowaar de geest van Jacques Dutronc, tout nu dans son bain, overzweven. Zowel qua songsfeer als tekstuele inhoud. Een straf begin, begot. Ik had amper de tijd om dranktickets te kopen of in de rechtse tent brak de hel los met de Zwitserse Hell’s Kitchen. We mochten deze zeer onzwitserse kerels uit de hel twee jaar geleden al eens meemaken op Duvelblues, waar ze ook zeer op hun plaats waren. Gitaar, drums, aangevuld met washboard en de draaitrommel van een afgedankte Zanussi, en standup bass zijn de werktuigen van dit hyperkinetische trio. Sterk ritmisch en staccato wordt niet alleen de bluescatalogus, maar een heel stuk rock geschiedenis in de wastrommel zotgedraaid tot het er als Hell’s Kitchen Music wordt uitgeslingerd. Maar meestal zijn het eigen nummers die geschoeid zijn op illustere voorbeelden. Vuurkracht en amusement is ook weer eigen aan deze band. Eigenschappen die van toepassing zullen blijken te zijn op de ganse affiche van dit festival. We zijn nog maar twee acts ver en het kan eigenlijk al niet meer stuk.
Pintjes kopen en hop naar de andere tent. Een strakke timing is het keyword van Roots & Roses. En dat zou volgehouden worden tot en met de aftrap van de laatste band. Bravo. Ex-trucker, Scott H. Biram geboren en getogen Texaan heeft hier gisterenavond al de vlam in de pijp geblazen zonder door de Brennerpas te hoeven scheuren. Waar hij wel door scheurt is zijn heftige songcataloog. One-man band, met aftandse hollowbody Gibson die hij al jaren meezeulde in zijn truckcabine, doet nu nog steeds trouwe dienst en overleeft elke show met glans. Awel ja, kind of, want er hangt geen pelletje vernis meer aan. Footstompin’ baant hij zich een weg door zijn up-tempo repertorium. Alhoewel hij van Austin afkomstig is, ziet hij eruit als een hillbillie. Amusement is ook hier weer het codewoord, maar hij kan ook een rustige ballad flatpickend neerpoten, met ernstige tekst bovendien. Luister maar eens goed naar “Still Drunk, Still Crazy, Still Blue” als je durft. En dat is niet om te lachen.
Ondertussen hebben Steven De Bruyn, Tony Gyselinck & Roland zich gewassen en geschoren, de eerste twee althans, en staan al te blinken op het podium in de rechtse tent. Steven in een blits hemd, Roland zonder hemd, maar even blits gehuld in een lange jas die hij van Charles Dickens heeft geërfd in de jaren achttienhonderd en centiemen. Ik had dit project van deze gepatenteerde heren nog niet gezien, moet ik hier tot mijn schande toegeven, moge het mij ooit vergeven worden. Dit is sterk. Wat meer is, de inbreng van alle drie de heren is verbazend en dient nodig op zilveren schijfjes gebrand voor het nageslacht en ook voor ons, dat we er nog eens kunnen naar luisteren vóór het slapen gaan. In deze eclectische set laten door Roland gezongen standards uit de dertiger jaren van vorige eeuw, zich probleemloos vergezellen door het eigentijdse en experimentele materiaal van deze drie genieën. Het is niet iedereen gegeven om een zeer funky gegeven te laten opvolgen door Blind Willie McTell’s “Broke Down Engine”. Roland schittert hier op de manier waarop hij deze oude delta-goden alle eer aan doet. Magic in the air. In het volgende nummer bespeelt hij zowaar een minimoog en ook dat gaat hem af. Behalve zijn uitgebreide set harmonica’s, van bluesharpjes over chromatische tot bassharmonica, haalt Steven ook nog een aantal andere speeltjes uit de kast, zoals een soort van electronische dulcimer, een kleine parlor resonator guitar en zijn nog niet zo bekende stemgeluid in zijn compositie “Tiny, Tiny”. Tony speelt hierbij electronsche tablas. Ook opvallend zijn “Chinese Eyes” –‘is Captain Beefheart in the house ?’-, “Shinin’ in the Rain”, “Goin’ Down Slow” door Roland met Skip James-achtige falset gezongen en de finale die de “King Kong Song” noemt, denk ik. Hij zou zo kunnen noemen, zoveel is zeker. Ik kijk wel uit waar ze nog optreden deze dagen, en ik zal er bij zijn.
Terug pintjes kopen en vlug naar de linkse tent. Mag ik U er bij deze snel even attent op maken dat de benamingen linkse en rechtse tent louter plaatsbepalend zijn en niks vandoen hebben met politieke geaardheden in deze context. The Experimental Tropic Blues Band uit Liège heeft zichzelf klaargestoomd en schiet meteen uit zijn krammen. We kunnen ons even schaamteloos terug catapulteren naar de hoogdagen van de punk toen de Clash en de Sex Pistols de rockwereld regeerden. “Hippidy Hop” heeft de speed van de geschifte Live Wire of The Count Bishops in zich. En toch in de blues geworteld getuige “Goddamn Blues” geeft deze gezellig gestoorde band zich over aan wat ze het liefste doen : voluit gaan, met een volwaardige ‘take no prisoner’-sound. The Cramps hebben hen niet onberoerd gelaten en zelfs Dick Dale zal daar ergens backstage in zijn caravan bekende gitaargeluiden onderkennen in het hardcore werk van deze Liègeois. Helaas weinig bekend aan deze zijde van het taallint. Maar daar kan bij deze wat aan gedaan. Wie van Fred Lani & Superslinger verwachtte dat ze een update van Fred & The Healers zouden zijn, is er aan voor zijn zuurverdiende geld. Fred is het stadium van het zo getrouw mogelijk coveren van bluesstandards ontgroeid. Maar niet voorbarig geklaagd, hij is aan het schrijven geslagen en heeft al minstens een tweetal CD’s vol gekregen met eigen hersenspinsels. Samen met broer Bert, die eveneens gitaar speelt, en de stevige ritme tandem à la Double Trouble, Gerry “Fever” Fiévé op drums en Cédric Cornez op bass, brengt hij ons een soort van bluesrock dat het midden houdt tussen Arc Angels en Spin Doctors. Voor ons dus niet gelaten, vooral daar Fred en ook Bert het soort van oeverloos pentatonisch gesoleer achterwege laat. Fraaie songs komen er voor in de plaats, met een begin, midden en einde. Zeer sterk bijgebleven, is de meezinger “Let It Go” (echte titel is “The Truth About Little Leo”) dat zowel Beatles- als Stones-invloeden insluit. Toch blijft Fred’s materiaal zeer origineel, en je hoort dat ze arrangementsgewijze gegroeid zijn met elke repetitie en optreden. En zo hoort dat, zo blijven songs fris en energiek en gaat een set van de jongens geen enkel moment en geen ene centimeter vervelen. Zelf noemt Fred zijn muziek ‘unstable blues’. Brussels antwoord op Triggerfinger ?!? De Jos is pinten gaan halen. Vermoeiend is dat. Een perfecte timing en een strakke opeenvolging van de bands is uiteraard een must, ja zelfs een noodzaak als je er zo’n twaalf op je affiche hebt. We zijn nu halfweg en er is nog geen seconde vertraging opgelopen door de organisatie. Chapeau. Maar als je zo van de ene bandstand naar de andere moet hollen, wanneer eet je dan ? Niet, natuurlijk, is de oplossing. Trouwens, waar de brouwer leeft, vindt de bakker geen onderkomen. Ondertussen is het erf hier al goed bevolkt, en aan de eettenten, waar overigens alleen gezond voedsel verkrijgbaar is, staan lange rijen hongerigen aan te schuiven. Geen junkfood op deze weide en ook geen wimpels of uithangborden van multinationals te bekennen. Streekproducten rules on the site, en zo is het maar goed ook. Vloeibare coke is sowieso niet aan ons besteed. Dat komt goed uit. De prettig gestoorde cowboys van Slim Cessna’s Auto Club zijn uit hun startblokken geschoten met hun aftitelingssong “Americado” dat voortbeweegt op de dreunende bassrif van Hendrix’ “Third Stone From the Sun”. Vanaf het eerste nummer bevestigen deze jongens uit Denver, Colorado, zich als de revelatie van het festival. De beide zangers Slim Cessna en Munly Munly vertoeven haast meer in het publiek dan op het podium, waarbij Munly Munly (klinkt als Marylin Monroe in de mond van Slim) zich bijna wellustig door het publiek op handen laat dragen. De set up van de band lijkt in eerste instantie die van een bluegrass outfit. Ze bespelen hun typische country instrumenten met dexteriteit, maar je ontdekt snel dat elk instrument op één of andere manier gemuteerd werd. De nek van de five-string banjo lijkt een fret of drie korter dan normaal en gaat aldus meer op een tenor banjo gelijken, maar dan met een vijfde snaar. Pentacost bespeelt ook een doubleneck gitaar die gepaintbrusht is met een zeemzoete koekendoos Christus/H.Hart-afbeelding. De pedalsteel speler hanteert in vele songs een strijkstok in plaats van een steelrod om langsheen de snaren te sliden. Bovendien strijkt hij niet maar slaat ermee op zijn instrument. Met de losse paardeharen lijkt het op een geselroede van de boudoir. Deze country-punkers, een benaming die ontoereikend aanduidt waar deze jongens mee bezig zijn, weten een publiek van honderden in de ban te houden met hun constant beweeglijke en bijwijlen hilarische act. En de teksten verraden Slim’s komaf van predikant : "So I said, Lucifer you piece of sh*t/I should kick your ass right where you sit.../My mother cries because of you." De S.C.A.C. heeft nu reeds vijf CD’s en een aantal singles uit op Jelly Biafra’s punklabel Alternative Tentacles. Je vindt ze niet in je locale Free Record booth, maar wel bij I-tunes en e-Music, en wellicht ook bij CD-baby. Na afloop effe bijkomen aan de toog van de leeglopende tent en dan naar de overkant. Daar komt André Williams zijn opwachting maken met zijn Diplomats of Solid Sound. Rhythm & Blues van de vroege sixties met een contemporain tintje. André Williams mag dan wel zeventig geworden zijn, hij beweegt nog steeds als een jeune premier in de showbizz. In zijn rood pak en dito hoed knalt hij d’ eruit als een stripfiguur die op een zwart-witte achtergrond is gekleefd. Songs als “Mad Motherfucker” liegen er niet om. Dit kon inderdaad de vader zijn van Jon Spencer. Vocaal wil André dan ook nog verwijzen naar Ian Dury, en de ganse band gaat ook nog als The Blockheads klinken. Maar dat zal wel aan mij liggen. Nee toch niet. Met zijn korte krachtige en hoekige bewegingen zie ik hier inderdaad een zwarte versie van Dury. Sweet Gene Vincent. Hit me with your rhythm stick, motherfucker. Ook weer zeer sterk deze A.W. en uitgekiend uitgekozen voor het showelement, net zoals alle andere acts in Roots en in Roses. Links en rechts. Het oog wil ook wat, indachtig. Die Myriam toch ! Met een suggestief en hard(on) “Mustang Sally” sluit hij af, maar het blijft nazinderen tot wanneer de volgende band in de Rootstent weerklinkt.
Na een snelle hap haasten we ons terug naar de Roots-tent. We hebben de ‘chapiteau’s’ ondertussen een naam gegeven; de linkse is de Roots-tent, de rechtse heet de Roses-tent. De jonge bard Jon Allen is er al aan begonnen zonder ons. Stipte timing, remember. Jon is U.K.’s nieuwe belofte in het popfolk-segment, de nieuwe Ralph McTell of de Allan Taylor uit de hoogdagen van de populaire Britse folk. Les Ricains ont leur Jack Johnson, en Winchester komt, via London opzetten met deze Jon Allen. Hij schrijft al zijn nummers zelf en zingt ze ook zelf, en zou derhalve ook singer-songwriter kunnen genoemd worden. Maar ik denk dat hij daarvoor te jong is en teveel charisma uitstraalt, eigenschappen die meestal niet aan voornoemde groep kunnen toegedicht worden. Jon straalt een zekere warmte uit, vooral naar het female specimen toe. Links en rechts van mij ontwaarde ik vanuit mijn ooghoeken dat menige deerne ook warmte begon af te geven.
Deze waarneming was voor mij tevens een geruststelling dat ik nog niet aan tunnelvisie leed. Maar alle gekheid op een stokje, zoals dat heet, deze kerel schrijft gedomme straffe radiovaardige songs. “Down by the River” en “In Your Light” hebben zelfs een uitgesproken early Rod Stewart feel over zich. Tenslotte nog een woordje over de band die het presteert om ongelooflijk gewoon maar The Band te zijn, maar deze opdracht buitengewoon voortreffelijk uitvoert en daarvoor de publieksprijs in de wacht sleept. Jon Allen doorwaadt een blitscarrière die begon half 2009, een klein jaar geleden dus dat hij zijn openbare leven startte, en in die tijd levert hij ons ook zijn eerste en voorlopig enige album af. “Dead Mans Suit”. Een aanrader overigens. Hier horen we nog van, Jon gaat nog brokken maken. Sinds de piepjongens van Dilbeek, The Black Box Revelation, door Peter Vandeveire op Stubru onvermoeibaar werden geplugd op ‘jarenzestigmanier’ en dat vanaf de vroege prime-time uurtjes reeds (want iedereen in de wagen in de file naar de PVDV Ochtendshow luisterend, of was het reeds Thomas, sta op ?) is het voor hen pijlsnel gegaan. De ene hit volgt de andere op, hoewel ze nog niet een echte opvolger voor “Never Alone, Always Together” hebben weten uit te broeden, en ze schuimen het ganse land af met optredens in jeugdclubs, CC’s en puistenfestivalletjes. Ondertussen hebben ze al wat baard en snor gekregen en de allures van een tweemansband die al vele wateren hebben doorzwommen. En dat zal wel zo zijn ook. In maart eerder dit jaar haalden ze de AB met inbegrip van de ondertussen reeds legendarische live stream naar onze huiskamers toe. En nu ook de rootsfestivals dus. Na Roots and Roses toeren ze uitgebreid door Frankrijk, Lille, Limoges, Bordeaux… dan wordt Nederland plat gespeeld, als dat al nodig is, met een passage op Pinkpop, tussendoor nog wat België meegenomen, terug naar Frankrijk, Spanje, Duitsland, afspraak te Werchter ook met ene Schuermans en een zeventigduizend andere levende zielen, kortom, hun balboekje staat goed vol. Hier op R&R entertainen ze, net als Tintin destijds, een publiek van zeven tot zevenenzeventig jaren met hun in deltarootsfatpossumtrancebluesseattlegrunge gewortelde wall of sound. Gitarist Jan Paternoster verhuist zijn gitaarcollectie naar elke gig ten behoeve van zijn gemak. Elke gitaar in een andere tuning, dan verliest hij geen tijd met herstemmen tussen de nummers. Dries Van Dijck volstaat met één drumstel, gelukkig. Een zeer sterke rampetampende set. Maar om de eentonigheid even te doorbreken, denk ik dat ze die heftige wall of sound zouden moeten afwisselen met rustigere songs, zoals eergenoemde “Never Alone…”, een nummer dat ze niet eens ten gehore brachten. Maar de Roses-tent scheurde haast uit haar voegen van ’t volk.
Dick Dale, geboren Richard Anthony Monsour, de koning van de Surf. In de jaren zestig, toen de surf nog jong was, zwierf Dale rond langs Californische stranden in zijn pick up. Daarin lagen twee foedralen. Eentje bevatte een surfboard, de andere een Fender Stratocaster. En daarmee verried hij zijn twee hobbies, surfen en surfrocken. En dat doet hij een halve eeuw later nog steeds. Hij heeft van zijn hobby zijn beroep gemaakt, dan levensstijl en nu…gewoon zijn leven. Hij dreigde op zeker moment weg te deemsteren in de vergetelheid, hij werd geveld door een hartaanval en allerlei beslommeringen hielpen hem bijna het hoekje om. Toen dook die andere koning op, die van de pulpcinema.
Quentin Tarantino gebruikte “Misirlou” als belangrijkste score voor “Pulp Fiction” en zette daarmee de surfrock terug op het menu van menig rockmuzikant, kortom de surf kreeg terug aandacht. En daarmee ook zijn belangrijkste exponenten, diegenen die nog leefden althans. De originelen liepen niet meer zo dik gezaaid. Dick Dale verrees uit zijn wheelchair, bekwaamde zich in martial arts om zijn verhakkelde leden te versterken, poetste zijn Strat op en ging terug op de hort. Ook Link Wray heeft zich nog voor een korte tijd gelaafd aan de bron van de hernieuwde interesse voor zijn geliefde muziek en liet een ge-update versie van zijn monsterhit “Rumble” weerklinken vanuit de fjorden van Noorwegen waar hij zich had gevestigd in peis en vree. Dale brengt ons “Rumble” vanavond. Als eerbetoon aan die andere, ondertussen overleden, grote meneer van de surf, Wray. Nu is net dit nummer het schoolvoorbeeld van hoe iets oersimpel, ongecompliceerd eenvoudig, toch een dijk van song kan opleveren. Want geef toe, “Rumble” kan je niet ontleden of bespreken, het is niet meer dan…rumble, inderdaad. Maar tegelijk reflecteert het de essentie van de surfrock. Dick Dale breidt ons eigenlijk één grote medley van al zijn bekende krakers aaneen. Hij begint met “Pipeline” een nummer dat ook SRV nog eens afstofte zo’n twintig jaar geleden reeds ondertussen. Dick haalt alles uit de kast, hij drumt zowel op een drumstel als op zijn gitaar, hij speelt met gecontroleerde feedback en noise, en haalt zelfs een trompet uit. Hij blijk ze ook nog verdienstelijk te bespelen. Hij zingt zelfs één enkele keer, of wat daar moet voor doorgaan, want zingen is dus wel zijn grootste gave niet. Dick Dale komt, ondanks zijn zeventig jaren ervaring, en dankzij zijn sportieve bezigheden, nog steeds krachtig en scherp uit de hoek. Als laatste nummer speelt hij, hoe kan het ook anders, zijn lijfstuk “Misirlou”.
Dave Gonzalez, Thomas Yearsley en Brian Fahey na zeven jaar weggeweest, terug herenigd in The Paladins. Wie had dat nog durven dromen ? De driemansformatie die twintig jaar geleden de aanzet gaf voor de hernieuwde belangstelling in de fifties rock and roll en andere Americana. Het gouden paladijnenkroontje is weer opgedoken en schittert boven de hoofden van de drie. Ze openen met een surfnummer ter ere van Dick Dale die in de naburige tent nog zijn spulletjes bijeen raapt. Dave Gonzalez is er zelf het gat van in dat ze weer bij elkaar zijn en bovendien precies hier in België op hetzelfde festival (?!?) als waar ze in 2003 hun laatste gig ten beste gaven, mogen spelen. “Follow Your Heart” komt uit de boxen gebarsten, wat heerlijk. En dat gaat zo maar door, “What Side of the Door Am I on”, “Let’s Buzz”, “Kideo”, “Big Mary”, “15 Days Under the Hood”, “One Step”, allemaal staan ze nog in ons geheugen gegrift. Yearsley zingt ook terug zijn composities “The Thing” en “Playgirl”, ondertussen op zijn upright bass balancerend. De beste rootsband aller tijden is terug. En wij hebben er al mogen van genieten.
Een prachtig festival in een geschikt kader en een voorbestemde site is hier in Lessines wedergeboren met de hulp van de meer dan bekwame vroedvrouw ‘Boogietown’. Moge zij in de komende jaren nog vele gelijkaardige kwaliteitsfestivals helpen baren. Wij zullen de borelingen telkens opnieuw komen bezoeken. Voldaan keren we huiswaarts. Het begint terug te regenen, maar dat is nu van geen belang meer. Het ganse festival is droog gebleven. Mijn gebed werd verhoord. |
|